Wat deden de Roosenbooms voor de kost?

De beroepen die de Roosenbooms en hun vrouwen uitoefenden.

Rijkdom hebben mijn familie en mijn voorouders nooit gekend. Er komen ook geen beroemde lieden in voor. Voor zover met zekerheid bekend woonden de Roosenbooms in deze stamboom in een kleine stad en waren de mannen handwerkslieden. Schoenmaker komt nogal eens voor. Maar wat vooral opvalt is het aantal vrouwen dat een beroep uitoefende met een zekere status: baker, vroedvrouw of op zijn Duits Hebamme. Een familie met toch wel "geëmancipeerde" vrouwen.

Wat is het beeld als we inventariseren of de voorouder kon lezen en schrijven en welk beroep hij of zij uitoefende? 

Laten we maar beginnen met onze stamvader Petrus Roosenboom, geboren omstreeks 1670, driemaal gehuwd in Cranenburg rond 1700. Veel weten we niet van deze naamgenoot van mij. Want zijn roepnaam was Peter. Zie voor meer informatie deze pagina.

Zijn beroep weten we niet. Geen boer in ieder geval. Hij woonde in de stad.

Petrus had 5 zonen en vier dochters. Alleen van zijn zoon Clemens (1708-1781) weten we wat meer. Clemens was klompenmaker. Een handwerksman met een beroep. Geen dagloner. Blijkbaar was hij tot een bescheiden welstand gekomen, want in 1733 worden hij en zijn zoon burger van de stad Cranenburg.
Zijn andere zonen en nakomelingen worden daarmee ook burgers van Cranenburg.

Clemens had uit twee huwelijken in totaal 17 kinderen. Vaak weten we alleen de doop. Soms werden jong gestorven kinderen niet in het begraafregister ingeschreven, zeker als er een epidemie heerste.
En als er een de stad verliet, is het maar de vraag of je hem of haar in een andere stad of dorp aantoonbaar terugvindt. Soms werden ze beroepsmilitair en als ze dan nooit trouwden vind je ze nooit meer terug, vooral als ze bijvoorbeeld in het buitenland sneuvelden. Gingen ze scheep naar Oost- of West-Indië, verdwenen ze vaak ook spoorloos.

Zijn oudste zoon Wolterus (1730-1774) was schoenmaker. Hij trouwde in 1755 met Petronella Beyers (1729-1806). Petronella was vroedvrouw. Ze komt vaak voor in de doopboeken. Want als het kind in het kraambed sterft, is het vaak de vroedvrouw, die de nooddoop verricht. Later verricht de pastoor de doop nog een keer en de voorafgaande nooddoop wordt dan in het doopboek vermeld. Vooral in het doopboek van Wyler bij Cranenburg wordt Petronella vaak vermeld. Ze is dan meestal doopgetuige als vervangster van de eigenlijke peetmoeder, die misschien niet aanwezig kan zijn. Daaruit kunnen we afleiden dat Petronella minstens vanaf 1775 vroedvrouw is. Ze is dan 45 jaar oud. Uit de doopboeken blijkt dat zij niet alleen in Cranenburg werkte, maar ook in Wijler en in Silva (het Rijkswoud te Groesbeek). Zij is ook bij de doop van de kinderen van haar dochter Anna die in Amsterdam woont met haar man Bernardus Krop. Het is zeer aannemelijk dat ze daarbij ook optrad als vroedvrouw. Bij haar overlijden in 1806 wordt haar beroep aangegeven als sage-femme: "Pieronella Beier, Décédée à Cranenbourg, le 16 januari 1806 à onze heures du soir, âgée de 76 ans; sage-femme, demeurant  à Cranenbourg, veuve de Wolterus Rozenboom"

Wolterus halfbroer Johannes Gerardus zien we in de archieven terug als bakker, ouvrier (arbeider) en schoenmaker. Een andere halfbroer Petrus (1748-1801) is de eerste intellectueel van de familie. Hij was priester. Hij was pastoor in Leuth bij Millingen aan de Rijn. Het zou wel eens de moeite waard kunnen zijn om in het archief van het aartsbisdom Münster te neuzen om te zien of er daar geen nadere sporen van hem te vinden zijn, zijn opleiding, zijn wijding tot priester en de plaatsen waar hij als priester werkzaam was.

Theodorus  (1758-1814) de zoon van Wolterus was ook schoenmaker toen hij in Gennep overleed. Hij kon niet schrijven. Zijn vrouw Elisabeth Pieternella Duijts (1765-1849) was in Rotterdam geboren als dochter van een Deense zeeman en een vrouw uit Hemmen (bij Zetten in Gelderland).  Hoewel Elisabeth protestants gedoopt was in Rotterdam trouwden ze katholiek in Cranenburg. Een bijzonder huwelijk in de verhoudingen van die tijd. Zij kon wel schrijven.
Elisabeth was ook vroedvrouw, zoals haar schoonmoeder. Misschien heeft zij het vak van haar geleerd.
Volgens de Franse administratie van 1807 oefende zij het beroep uit van sage-femme (vroedvrouw). Haar schoonmoeder was toen een jaar daarvoor overleden op 77-jarige leeftijd. Bij het huwelijk van haar zwager Clemens is zij getuige. Als haar beroep wordt dan vermeld: stads vroetvouw.

Het Memorial administratif de Limbourg (Hasselt (Be), 1831) vermeldt haar naam. Dit Memorial bevat een lijst van alle medische beroepsbeoefenaren in het toenmalige Limburg (het nu Belgische Limburg en het nu Nederlandse Limburg samen). In Gennep is er dan net als in andere gemeenten een vroedvrouw: E. Duijts, met een toelating afgegeven in 1786 in Cleve. 
Het was een beschermd beroep waar bijzondere eisen aan werden gesteld. Om stadsvroedvrouw te worden moest je een opleiding volgen en verschillende geboorten bijgewoond hebben van een erkende vroedvrouw. Je moest ook een eed afleggen dat je de regels van het beroep zou volgen: alleen de taken van de vroedvrouw uitvoeren en niet van de vroedmeester of de dokter. Ze moest bij ongehuwde moeders dringend navragen wie de vader was, zodat de gemeente daar de eventuele kosten van levensonderhoud kon verhalen. Haar taak was de bevallingen te doen van de armen, die geen vroedvrouw of dokter konden betalen. Zij kreeg daar voor een jaarlijkse vergoeding uit de gemeentekas. Het doel daarvan was de hoge kindersterfte terug te dringen.

Het is zelfs mogelijk dat zij en Theodorus Roosenboom naar Gennep zijn verhuisd vanuit Cranenburg, omdat zij daar 'stads vroetvrouw' kon worden. Haar eerste kind dat in Gennep geboren werd, Franciscus, werd geboren in april 1786. Het vorige kind dat geboren werd, Wolterus, was nog in 1783 geboren in Cranenburg.

Een zuster van Theodorus, Johanna Dorothea (1767-1844 Cranenburg), gehuwd met Wilhelm Hubers (hij was kuiper) was ook vroedvrouw.
Clemens, de broer van Theodorus die ook in Gennep terecht kwam, (Cranenburg 1769 - Gennep 1837) was bakker, bäkker, boulanger en bakker in Gennep. Hij woonde in Gennep op Sandstraet 118. Hij kon schrijven.

Theodorus Roosenboom en Elisabeth Petronella Duijts hadden 10 kinderen. Ik stam af van de oudste zoon Wolterus (Cranenburg 1783 - Gennep 1868). Hij staat geregistreerd als kleermaker, daglooner, dagloner, brievenpost, kleermaker, dagloner en kramer.
Van zijn broer Franciscus (Gennep 1786 - 1807 Warschau)  weten we het beroep niet. Hij stierf in Warschau als fuselier in het leger van Napoleon (zie hier).
Johannes Roosenboom (Gennep 1788 - overlijden onbekend) was schoenmaker.
Petronella Roosenboom (Gennep 1797 - overlijden onbekend) staat een keer geregistreerd als dagloonster. Zij is echter opmerkelijk vaak meter (peetmoeder of doopgetuige) binnen en buiten de familie, want er op zou kunnen duiden dat zij ook vroedvrouw was of misschien haar moeder assisteerde bij de bevallingen.
Jacobus Roosenboom (Gennep 1800 - Gennep 1878) staat achtereenvolgens geregistreerd als: dekenfabrikant, wolspinder, dagloner. Fabrikant betekende in die tijd vooral dat hij dekens fabriceerde = maakte. Niet dat hij een fabriek bezat.
Petrus Roosenboom (Gennep 1802 - Gennep 1862) was landbouwer en bij zijn overlijden particulier. (Een particulier is een zelfstandige die zich voor een bepaalde tijd verhuurt, in dit geval misschien een mooi woord voor dagloner).

Concrete5 Appliance - Powered by TurnKey Linux